Lang geleden had ik iets met een foute man. In het begin was hij helemaal niet fout natuurlijk; heel leuk juist. Ik zei een keer tegen hem: “Ik ben blij dat ik nu niet meer om me heen hoef te kijken of ik een leuke man zie. Zit je ergens met een vriendin, zeg je tegen elkaar: die? Ja, leuk, maar misschien is het wel een leeghoofd, of een viezerik. Of een foute man!"
Dat interesseerde hem. “Wat is nu precies een foute man?” vroeg hij. “Als jij dat nu beschrijft, zeg ik wel of ik het ben.” Dat vond ik natuurlijk reuze grappig. Ik besefte ook best dat mannen het nooit zeggen als ze fout zijn. Dat wéten ze zelf niet eens. Dat ontdekken wij, vrouwen, gaandeweg.
Wat maakt iemand dan fout? Wetenschappelijk is daar geen zinnig woord over te zeggen. Wetenschappers oordelen niet, dus niemand is fout. Wel zijn er kenmerken te noemen die bij de partner een gevoel van ‘fout’ veroorzaken. Een daarvan is narcisme. Narcisten maken meestal een leuke eerste indruk. Ze hebben charisma, dus als je er iets mee krijgt denk je aanvankelijk dat je het heel goed getroffen hebt. Pas gaandeweg ontdek je dat de narcist het óók heel goed heeft getroffen met zichzelf – veel minder met zijn omgeving, dus ook met jou. Narcisten zien liefde als een spel, en omdat ze zo bijzonder menen te zijn, denken ze snel dat ze iets beters kunnen krijgen. Op naar de volgende ‘trophee wife’.
Een ander ‘fout’-signaal is als iemand gebonden is. Het gebeurt zomaar, denk je, je wordt verliefd op elkaar, onbedoeld, want hij heeft nog kinderen, een huis, een bedrijf, of wat het ook is dat hem aan zijn partner bindt. Eigenlijk zou je in zo’n situatie een ouderwets kuis en moreel meisje moeten zijn: “Jammer joh, dat je bezet bent. Want daar doe ik niet aan. Heb een fijn kleven, en laat eens van je horen als je vrij bent.” Maar zo gaat het meestal niet. Mensen storten zich in het extra-curriculaire avontuur en doordat de relatie nooit stabiel en gesetteld raakt, blijft het ook nog eens razend hartstochtelijk en verslavend.
Datzelfde gebeurt bij een derde fout-variant: bindingsangst. Heeft je geliefde angst voor intimiteit (ook wel verlatingsangst genoemd), dan heb je steeds het gevoel dat je in een vliegtuig met ronkende motoren op de startbaan staat, maar nooit van de grond komt. De hoop dat dat toch een keer gaat gebeuren kan heel hardnekkig zijn, maar is bijna altijd ijdel. Overigens wordt het etiket ‘bindingsangst’ ook nogal eens uitgedeeld om een geknakt ego te redden: Als een geliefde niet over de brug is gekomen, dan zal ie dus wel bindingsangst hebben. Terwijl het natuurlijk ook kan dat ie gewoon niet op je viel.
In feite doet dat er niet toe. Komt het vliegtuig niet van de grond, om wat voor reden dan ook, dan zit er maar één ding op: uitstappen. Je kwelt jezelf als je dat niet doet. Eigenlijk ben je dan zelf gewoon fout. Eigenlijk bestaan er geen foute mannen – wel domme vrouwen die aan zo’n man blijven hangen en hem de schuld geven als ze ongelukkig worden.
Deze column is verschenen in: Liefde, lust en ellende. Roos Vonk, Maven Publishing 2016.