Waarom we niet allemaal bijzonder kunnen zijn
Roos Vonk*
De lockdown is door velen aangegrepen om een boek schrijven. Bij veel uitgevers is er inmiddels zelfs een stop op het toezenden van manuscripten. Literair agentschap Sebes & Bisseling heeft een manuscriptenstop. De Franse uitgever Gallimard bracht via twitter een publiek verzoek naar buiten: auteurs, stop. “Zorg goed voor jezelf en ga lezen.” Want dat is het probleem: mensen schrijven meer, maar ze lezen minder. En wat heb je aan schrijvers als niemand ze meer leest omdat iedereen zelf zit te schrijven?
Het lijkt mij onderdeel van een algemener probleem van toegenomen narcisme. We vinden onszelf allemaal zo belangrijk en bijzonder dat we meer willen zenden in plaats van ontvangen. Als je kinderen vandaag de dag vraagt wat ze willen worden, zeggen velen niet meer ‘piloot’ of ‘dierenarts’, maar: ‘beroemd’. Maakt niet uit waarmee. Met zoveel potentiële beroemdheden op het podium is het natuurlijk de vraag wie er nog overblijft als publiek. Het idee is toch juist dat mensen beroemd worden vanwege dat bijzondere, of dat nu hun talenten zijn, hun schoonheid, de ernst van hun wandaden of andere buitenissigheden.
Maar natuurlijk zijn wíj bijzonderder dan anderen. Zo vinden we meestal dat onze kwaliteiten en talenten niet zoveel voorkomen, dus ons uniek maken. Ook vinden we dat we diepere gedachten en gevoelens hebben dan anderen, en dat we complexer zijn doordat we veel tegenstrijdigheden in ons verenigen. Andere mensen zijn meer ‘flat characters’, wij zijn soms serieus, soms vrolijk; soms zacht en gevoelig, maar steviger als het nodig is; uiterlijk vol zelfvertrouwen, maar van binnen soms onzeker; en we laten onze diepere lagen niet aan iedereen zien. Kortom, heel bijzonder en complex allemaal.
Er zijn maar weinig mensen die zeggen: “Ik ben eigenlijk heel doorsnee”. En toch is dat wat we zijn, statistisch gezien. De manier waarop eigenschappen en kwaliteiten zijn verdeeld in een bevolkingsgroep volgt meestal een zogenoemde normaalverdeling, ook wel bell-curve genoemd omdat de verdeling de vorm van een kerkklok heeft. Neem bijvoorbeeld intelligentie. Het gemiddelde IQ is 100. Verreweg de meeste mensen schommelen rond dat gemiddelde. Velen hebben een IQ van ongeveer 100; 68% van de mensen heeft een IQ tussen de 85 en 115. Al deze mensen zijn ‘normaal’, doorsnee wat betreft intelligentie. 32% van de mensen valt buiten dat ‘normale’ gebied: 16% eronder en 16% erboven. Dus 16% van de mensen heeft een bovengemiddeld IQ (boven de 115).
Op dezelfde manier volgen vele andere kenmerken een normaalverdeling. Denk aan lichaamslengte, creativiteit, zelfvertrouwen, schrijftalent, schoonheid; voor al die kenmerken geldt dat verreweg de meeste mensen gemiddeld zijn en slechts enkelen boven het maaiveld uit steken.
Dit betekent dat we uit de aard der zaak bijna allemaal normaal en doorsnee zijn. Tegelijkertijd denken we dat wij met onze bijzondere kwaliteiten boven die normale meute uitstijgen. Dat is wishful thinking, en ook dat is heel normaal. Het is maar een zeldzame enkeling die zegt “Ik ben heel gemiddeld”. Zo zeldzaam dat het bijzonder is. Op die mensen moeten we zuinig zijn; we hebben ze hard nodig om onze boeken te lezen.