Roos Vonk
Als puber op de middelbare school ontwikkelde ik een panische angst voor spreken in het openbaar. Het besef dat iedereen mij aankeek maakte dat ik bloosde tot aan mijn kruin en alleen maar wilde verdwijnen. Toen ik op zeker moment aan de beurt was voor een spreekbeurt over een boek, wist ik me geen raad. Ik overwoog onder een auto te lopen zodat ik in het ziekenhuis zou liggen, of om vooraf thuis de fles sherry van mijn ouders leeg te drinken. Uiteindelijk durfde ik geen van beiden en zei tegen mezelf: Nou goed, je staat daar en je krijgt een knalrood hoofd; en iedereen ziet het, en je voelt het gloeien en het zal verschrikkelijk zijn! Maar je kunt dan evengoed toch iets vertellen over dat boek.
Waar iedereen mij nogal stoer vond omdat mijn spreekbeurt ging over Ik Jan Cremer – wat in die dagen nogal pikant werd gevonden –, was ik zelf enkel opgelucht. In de jaren daarna heb ik deze truc nog vaak toegepast bij spreekmomenten, en heel geleidelijk ging mijn spreekangst over. Terugkijkend besef ik nu dat ik als onzekere puber dezelfde ontdekking deed als Stephen Hayes, die er later een prachtige theorie en therapie-methode (acceptance and commitment therapy) bij bedacht. Ook Hayes was onzeker; hij durfde geen meisjes aan te spreken. Maar strategieën die hij bedacht om het zweten en stamelen te beheersen, maakten het alleen maar erger. Hij was immers niet alleen meer bang om een meisje uit te vragen, maar óók nog dat hij zou gaan zweten en stamelen. Totdat hij bedacht: dat gaat gewoon gebeuren, en ik zal me verschrikkelijk voelen, maar ik vraag haar toch.
Bedenk eens wat voor dingen je allemaal doet om negatieve gevoelens te beheersen. Hebben die het gewenste effect? Meestal niet. Onzekere mensen voelen zich een nóg grotere loser als het niet lukt zich zelfverzekerd te voelen, mensen die piekeren gaan extra piekeren over hoe ze van dat gepieker af komen, mensen met werkstress raken nog meer in de stress van pogingen om meer rusttijd te winnen.
Ons probleem, zegt Hayes, is taal. Met taal kun je verwijzen naar iets dat er niet is. Dankzij taal kun je denken aan je lezing of spreekbeurt en bij voorbaat al zenuwachtig zijn. Dankzij taal kun je nog urenlang kwaad blijven over een streek van je collega, terwijl de collega en de streek allang buiten je blikveld zijn. Typerend voor emoties is dat ze verdwijnen zodra de prikkel weg is die de emotie oproept, maar dankzij onze mentale, talige activiteiten kan die prikkel dagenlang vooraf en naderhand in beeld zijn. Daarmee verlengen we ons lijden – onnodig, want het effect is zelden dat het er beter van wordt.
De doodnormale reacties van doodnormale mensen zijn hierdoor uiteindelijk vaak destructief en ongezond, zegt Hayes: doordat we negatieve ervaringen willen vermijden, gaan we ons neurotisch en vermijdend gedragen in plaats van datgene te doen wat we eigenlijk willen of waar we in geloven. Het mooie is dat we dit kunnen overwinnen dankzij iets anders typisch menselijks: het vermogen onszelf van buitenaf te zien. Met dit meta-zelf kunnen we besluiten ons gebloos, gepieker, gestress of wat het ook is domweg te aanschouwen en verdragen. Te doen wat ons te doen staat en te accepteren dat we ons op dat moment slecht zullen voelen. Het lijkt vaak alsof ons gevoel dicteert dat we iets onaangenaams móeten vermijden, maar de grap is: dat moet helemaal niet. Natuurlijk, het kan verschrikkelijk zijn om te zweten en blozen, om pijnlijke gesprekken of juist pijnlijke stiltes te verdragen, de waarheid te zeggen of juist je mond te houden – maar hé, je gaat er niet dood van. En waar je niet dood van gaat … Het zal vele nieuwe wegen voor je openen, probeer maar eens!
Deze column is verschenen in het boek van Roos Vonk, Collega’s en andere ongemakken (2015, Maven Publishing). Meer informatie over dit onderwerp en een opdracht om te oefenen vind je in Je bent wat je doet (2014).